De Valendries, een grote wijk in Wijchen die vlak na de oorlog werd gebouwd. De meeste mensen in deze wijk praatten “Het Wijchens Dialect”.
Omstreeks 1955 kwamen ons mam en pap, mijn broer en ik op d’n Valendries in de Haagdoornstraat op nummer 18 wonen. Naast elkaar met opa, oma, ooms, tantes, neven en nichten.
De meeste mannen uit de Valendries werkten overdag en de vrouwen zorgden voor het huishouden, zonder het moderne apparatuur van vandaag. Ook geen televisie. Bij de familie Bosman tegenover ons in de Haagdoornstraat gingen verschillende kinderen uit de buurt op de woensdagmiddag kinderuurtje kijken voor een dubbeltje en de schoenen uit. Geen van allen hadden het breed, maar was tevreden. Ons mam Annie was als een van de weinige vrouwen uit die tijd die werkte. ‘’Geld verzoent de arbeid’’ zei ze altijd tegen mij en mijn broer. Die zin hebben wij altijd onthouden. Jarenlang heeft ze bij Daalderop aan de Nieuwenweg met plezier gewerkt, totdat de fabriek ging verhuizen naar Tiel. Dat vond ze een gedoe met trein en bus, bovendien veel te ver weg. Maar heeft nog altijd spijt dat ze in haar jonge jaren het rijbewijs niet heeft gehaald.
Adje en Greet Verkooijen woonden in de Haagdoornstraat op nummer 22. Ze hadden negen kinderen. Elke dag kwam er wel een zoon of dochter binnenlopen waar de koffie altijd klaar stond. Adje en oma Greet hebben nog meerdere kinderen gehad, maar zijn helaas jong of bij de geboorte overleden. Oma zei altijd, dat ze van elk kind gehouden heeft.
Drie zonen Hemmie, Wim en Gradje speelden voetbal in het eerste van A W C. Vandaar dat het op zondagmiddag, na de voetbalwedstrijd in de huiskamer van Adje en oma propvol zat met eigen kinderen en vele van de achttien kleinkinderen. Vervolgens werd er stevig gediscussieerd en geanalyseerd over de wedstrijd met de nodige humor waar ze om bekend stonden. Oma Greet had ook haar eigen mening en opa Adje zat alles af te luisteren. En ging het niet over voetballen dan werd er gedebatteerd over Rusland en China. Iedereen tetterde door mekaar heen. Verschillende zonen en dochters van Adje en oma hebben achteraf een ‘politieke carrière ‘gemist. De aangetrouwde hielden wijselijk hun mond. Wandelaars die langs hun huis liepen stonden weleens stil vanwege de volume die uit het huis van de familie Verkooijen kwam. Hoe dat allemaal in dat kleine huiskamertje kon, weten we nu nog niet. Daarbij werd er volop gerookt in het huis, wat toen heel normaal was. Kun je nagaan wat dat betekende voor onze oma, die de hele dag in een ‘rookstoel’ zat en zelf niet rookte. Een blauwe walm.
Totdat de jongste zoon van Adje en oma met de eigengemaakte bitterballen, met vlees erin van de “Butjes uit Oss” op tafel zette. Dan moest je snel en niet bescheiden zijn om ook een bitterbal te grijpen, anders was de schaal al leeg. Op latere leeftijd kreeg oma Alzheimer en dacht dat ze nog kleine kinderen had, waar ze heel bezorgd over was. Maar ook Adje snapte er niks van.
Buiten spelen met de buurt
Na schooltijd speelden we in de zomer altijd buiten. In het midden van de Haagdoornstraat lag een grasveldje met rondom bomen. Precies goed om slagbal tespelen. Vooral in de zomer met warm weer, zaten de buurtbewoners ‘op een paar na,’ voor in eigen tuin met elkander praten, lachen, beetje dollen met de watersproeier en tevens de kinderen in de gaten houden. Vooral Harry, mijn vader, die overdreven bezorgd was. Leuke tijd…….
Het was ook niet zo druk als nu in het verkeer. Daarom deden we met z’n allen vaak spelletjes op straat. We deden hinkelen, elastiek twist, tollen, tikkertje, kaatsballen en stoeprand. In de vakantie periode speelden we land verrovertje in het welpenbos vlak naast de ‘Blije Dries’ of met warm weer met z’n allen zwemmen in de vijver tussen de kikkers. In het bos slootje springen vlakbij het AWC terrein en in de winterdag gingen we op de vijver schaatsen.
Met de hele buurt naar het bos gaan, dat doen ze tegenwoordig niet meer. De meesten hadden een fijne jeugd. Er waren altijd wel een paar gezinnen in de buurt waar het minder goed mee ging, maar als kind merk je daar toen niet zoveel van.
Toen we klein waren gingen we naar de kleuterschool in het ‘Laantje’, een oud gebouw met nonnen. Daar had ik niet zoveel mee, op één na, ik weet de zusternaam niet meer. Mijn broertje die twee jaar jonger was dan ik mocht af en toe mee. Hij mocht dan naast mij zitten. Vaak viel ie in slaap en ik moest dan blijven zitten tot ie wakker werd. Dat vond ik toen niet zo leuk.
Toen naar de grote school, De Mariaschool. De Maria- en de Franciscusschool stonden aan de Oosterweg tegenover elkaar. Een klas bestond uit minimaal vijfendertig kinderen. Voor die tijd, ongeveer eind jaren vijftig, waren het grote klassen. We hadden les van maandag tot vrijdag. Later ook nog de zaterdagochtend, dat vonden de meeste niet zo erg en de ouders ook niet. Meestal deden we op zaterdag leuke dingen, tekenen, zingen, voorlezen, enz. Ook de nonnen gaven nog les, die vond ik persoonlijk niet allemaal erg vriendelijk.
Iedereen die in die tijd op school zat kende juffrouw Simons, een rare excentrieke juf. Ik heb gelukkig niet bij haar in de klas gezeten, want ze had gemene trekjes, slaan met het liniaalstokje, spugen als je een snoepje in de mond had, met de armen omhoog blijven staan, en owéé als je armen iets begonnen te zakken, dan kreeg je er van langs. Misschien heeft ze zelf als kind dat ook mee gemaakt, wie zal het zeggen. Op de jongensschool was het idem dito, daar werd door sommige leraren ook geslagen. Verschillende jongens van toen, weten dat nu nog precies te vertellen.