Persoonlijke verhalen van een echte Wijchense dern.

Tag: geschiedenis

Hangplek “De Lip”

Omtrent 1969.

Elke avond rond zes uur gingen mijn vriendinnen en ik uit onze straat naar het grasveld tegenover de friettent lepoutre, “De Lip’’, die er nou nog staat als cafetaria.

Een ontmoetingsplek, waar gelachen, gedold, veel sjekkies gedraaid werden en af en toe iets te eten of drinken halen.

Wel vroeg de eigenaar van de friettent op een zomerse avond aan ons of wij het afval voortaan in de afvalemmer wilden gooien, ook voor de omgeving en wat wij ook deden. Vooral omdat ie het zo netjes vroeg aan ons. Onze generatie werd toen al milieu bewust gemaakt.

De mode en muziek was heel belangrijk in die tijd, Swinging Sixties.

De jonge mannen hadden lange haren en reden met een Puch, Tomos, Kreidler of Zundapp. Heel stoer! En wij de meisjes droegen lakjassen, Flower power broeken, mini jurkjes of rokjes in de steil van “Twiggy”. Vooral de ogen werden zwaar opgemaakt met zwarte eyeliner, daar moest je wel even voor gaan zitten. “Ons pap Harrie zei altijd, “och jee, ze gaan weer op oorlogspad”.

Van heinde en ver kwamen ze met hun brommers uit Beuningen, Ewijk, Deest en Druten naar onze hangplek in Wijchen. 

“Langharig tuig!” noemde ze ons.’’Komt niks van terecht’’. Bij ons thuis hadden ze er geen moeite mee. Negen uur ’s avonds waren we weer thuis. Deze tijden zijn inmiddels wel veranderd. En wij het “langharig tuig’’ zijn allemaal goed terecht gekomen. Al zij het met minder haar en grijs.

Geweldige tijd!

Marion Verkooijen

Het leven in de Valendries

De Valendries, een grote wijk in Wijchen die vlak na de oorlog  werd gebouwd.  De meeste mensen in deze wijk praatten “Het Wijchens Dialect”.

Omstreeks 1955 kwamen ons mam en pap, mijn broer en ik op d’n Valendries in de Haagdoornstraat op nummer 18 wonen. Naast elkaar met  opa, oma, ooms, tantes, neven en nichten.

De  meeste mannen uit de Valendries werkten overdag en de vrouwen zorgden voor het huishouden, zonder het moderne apparatuur van vandaag. Ook geen televisie. Bij de familie Bosman tegenover ons in de Haagdoornstraat gingen verschillende kinderen uit de buurt op de woensdagmiddag  kinderuurtje kijken voor een dubbeltje en de schoenen uit. Geen van allen hadden het breed, maar was tevreden.  Ons mam Annie was als een van de weinige vrouwen uit die tijd die werkte. ‘’Geld verzoent de arbeid’’ zei ze altijd tegen mij en mijn broer. Die zin hebben wij altijd onthouden. Jarenlang heeft ze bij Daalderop aan de Nieuwenweg  met plezier gewerkt, totdat de fabriek ging verhuizen naar Tiel. Dat vond ze een gedoe met trein en bus, bovendien veel te ver weg. Maar heeft nog altijd spijt dat ze in haar jonge jaren het rijbewijs niet heeft gehaald.

Adje en Greet Verkooijen woonden in de Haagdoornstraat op nummer 22. Ze hadden negen kinderen. Elke dag kwam er wel een zoon of dochter binnenlopen waar de koffie altijd klaar stond. Adje en oma Greet hebben nog meerdere kinderen gehad, maar zijn helaas jong of bij de geboorte overleden. Oma zei altijd, dat ze van elk kind gehouden heeft.

Drie zonen Hemmie, Wim en Gradje speelden voetbal in het eerste van A W C. Vandaar dat het op zondagmiddag, na de voetbalwedstrijd in de huiskamer van Adje en oma propvol zat met eigen kinderen en vele van de achttien kleinkinderen. Vervolgens werd er stevig gediscussieerd en geanalyseerd over de wedstrijd met de nodige humor waar ze om bekend stonden. Oma Greet had ook haar eigen mening en opa Adje zat alles af te luisteren. En ging het niet over voetballen dan werd er gedebatteerd over Rusland en China. Iedereen tetterde door mekaar heen. Verschillende zonen en dochters van Adje en oma hebben achteraf een ‘politieke carrière ‘gemist. De aangetrouwde hielden wijselijk hun mond. Wandelaars die langs hun huis liepen stonden weleens stil vanwege de volume die uit het huis van de familie Verkooijen kwam. Hoe dat allemaal in dat kleine huiskamertje kon, weten we nu nog niet. Daarbij werd er volop gerookt in het huis, wat toen heel normaal was. Kun je nagaan wat dat betekende voor onze oma, die de hele dag in een ‘rookstoel’ zat en zelf niet rookte. Een blauwe walm.                                                                                                         

Totdat de jongste zoon van Adje en oma met de eigengemaakte  bitterballen, met vlees erin van de “Butjes uit Oss” op tafel zette. Dan moest je snel en niet bescheiden zijn om ook een bitterbal te grijpen, anders was de schaal al leeg. Op  latere leeftijd kreeg oma Alzheimer en dacht dat ze nog kleine kinderen had, waar ze heel bezorgd over was. Maar ook Adje snapte er niks van.

Buiten spelen met de buurt

Na schooltijd speelden we in de zomer altijd buiten. In het midden van de Haagdoornstraat lag een grasveldje met rondom bomen. Precies goed om slagbal tespelen. Vooral in de zomer met warm weer, zaten de buurtbewoners ‘op een paar na,’ voor in eigen tuin met elkander praten, lachen, beetje dollen met de watersproeier en tevens de kinderen in de gaten houden. Vooral Harry, mijn vader, die overdreven bezorgd was.   Leuke tijd…….                                                                 

Het was ook niet zo druk als nu in het verkeer. Daarom deden we met z’n allen vaak spelletjes op straat. We deden hinkelen, elastiek twist, tollen, tikkertje, kaatsballen en stoeprand. In de vakantie periode speelden we land verrovertje in het welpenbos vlak naast de ‘Blije Dries’ of met warm weer met z’n allen zwemmen in de vijver tussen de kikkers. In het bos slootje springen vlakbij het AWC terrein en in de winterdag gingen we op de vijver schaatsen.
Met de hele buurt naar het bos gaan, dat doen ze  tegenwoordig niet meer.  De meesten hadden een fijne jeugd. Er waren altijd wel een paar gezinnen in de buurt waar het minder goed mee ging, maar als kind merk je daar toen niet zoveel van.

Toen we klein waren gingen we naar de kleuterschool in het ‘Laantje’, een oud gebouw met nonnen. Daar had ik niet zoveel mee, op één na, ik weet de zusternaam niet meer. Mijn broertje die twee jaar jonger was dan ik mocht af en toe mee. Hij mocht dan naast mij zitten. Vaak viel ie in slaap en ik  moest dan blijven zitten tot ie wakker werd. Dat vond ik toen niet zo leuk.

 Toen naar de grote school, De Mariaschool. De Maria- en de Franciscusschool stonden aan de Oosterweg tegenover elkaar. Een klas bestond uit minimaal vijfendertig kinderen. Voor die tijd, ongeveer eind jaren vijftig, waren het grote klassen. We hadden les van maandag tot vrijdag. Later ook nog de zaterdagochtend, dat vonden de meeste niet zo erg en de ouders ook niet. Meestal deden we op zaterdag leuke dingen, tekenen, zingen, voorlezen, enz. Ook de nonnen gaven nog les, die vond ik persoonlijk niet allemaal erg vriendelijk.

Iedereen die in die tijd op school zat kende juffrouw Simons, een rare excentrieke juf. Ik heb gelukkig niet bij haar in de klas gezeten, want ze had gemene trekjes, slaan met het liniaalstokje, spugen als je een snoepje in de mond had, met de armen omhoog blijven staan, en owéé als je armen iets begonnen te zakken, dan kreeg je er van langs. Misschien heeft ze zelf als kind dat ook mee gemaakt, wie zal het zeggen. Op de jongensschool was het idem dito, daar werd door sommige leraren ook geslagen. Verschillende jongens van toen, weten dat nu nog precies te vertellen.

Hemmie

Hemmie was de middelste broer uit het grote gezin van mijn vader Harry, die de oudste was. Hemmie woonde met zijn jongste broer Hein, als laatste twee vrijgezellen nog bij onze oma en “Atje”, zo noemde kinderen en kleinkinderen onze opa. Een afkorting van Antoon.

Hemmie is lang vrijgezel gebleven, voordat hij de liefde van zijn leven, een vrouw met zeven kinderen trouwde. Die hij altijd als zijn eigen kinderen heeft beschouwd. Voor zijn trouwen, toen Hemmie nog thuis bij oma en Atje woonde, gebeurde er altijd wel iets, wat typisch voor Hemmie was. Zo kon hij prachtig zingen en gitaar spelen op zijn handgemaakte Spaanse gitaar. Maar af en toe was Hemmie ook een kluns, waar wij neven en nichten het nog vaak over hebben en om moeten lachen.


Een paar leuke anekdotes van Hemmie.
Oma zou de boodschappen doen voor een recept. Zij vroeg aan Hemmie wat voor kruiden erin moesten en Hemmie begon alle kruiden op te noemen die in de ‘hete kip’ moesten: “Bali, Lombok, Sumba, Sumwaba, Floris en Timor”. De eilanden uit Indonesië noemde Hemmie op. “Ooooooh”, zei oma, “mot det allemol erin en waor mot ik dè kopen”. “Bij dun Brusch” zei Hemmie, vroeger de poelier in de Esdoornstraat.
Hemmie vond nasi goreng lekker. Maar oma had niet zo’n zin om het te maken en kocht nasi goreng ‘Koenvisser’ uit een blik. Wie kent het nog?

Nietsvermoedend begon Hemmie te eten en kokhalsde ervan: Niet te eten en gooide van kwaadheid, niet op zijn moeder, de nasi buiten bij een boom, waar een tel later een hond kwam aanlopen die aan de nasi snuffelde en die meteen weg liep : “Kijk us naar buiten” zei Hemmie, “unne hond lust ut nog niet”!

Het jaar 1969

Flowerpower – Woodstock – Hippietijd – Bloemen – Drugs – Peace.

Lang geleden ging ik als jong meisje met ons mam Annie, naar aanleiding van een advertentie, solliciteren voorl eerlingkapster in Nijmegen. Een vriendelijke oudere dame maakte de deur open en bood ons iets te drinken aan in een lichte ruime kapsalon. Na wat vragen en antwoorden werd ik meteen aangenomen. Wat ons verraste, omdat ik officieel nog niet mocht werken en nog geen zestien jaar was.


Mevrouw Veenstra, ‘mijn bazin,’ had een zoon die ook in het kappersvak zat. Jaren later nam hij het over van zijn moeder. Vanaf dag één heb ik de fijne kneepjes van het basis kappersvak geleerd. Ook mijn lange haren werd in dezelfde week radicaal kort geknipt tot een modern Frans kapsel. Heb wel even moeten slikken!


Een fijne tijd en ook veel gelachen over klanten waar een ‘kronkel’ doorheen liep. Bijvoorbeeld: een “Freule Von Tetterode,” die inderdaad van adel was en smetvrees had. Terwijl ik haar haren waste, schudde zij ‘alle bacteriën’ van haar handen af. Maar dat hadden mijn collega’s mij niet verteld. Achter een gordijn stonden ze mij stiekem af te kijken en te lachen. Ik zal wel héél raar gekeken hebben.


Zo kwam er op een dag een mevrouw, die zei dat ze al een half jaar de haren niet gewassen had. Tja, ik was nog leerlingkapster, dus; onderaan beginnen. Zes keer moeten wassen en een lucht dat er af kwam. En als het jeukte op haar hoofd, pakte ze een breinaald. Wat een viespeuk! Zo heb ik nog vele anekdotes over die tijd in een kapsalon.

Geweldige tijd, kan er wel een boek over schrijven.

Wijchense kermis

Vanaf mijn zevende levensjaar herrinner ik mij de Wijchense kermis. ‘Ons pap’ en ‘ons mam’ gingen drie of vier dagen naar de kermis. De meeste Wijchenaren gingen ’s morgens vroeg  bij mekaar aan en liepen om een uur of elf naar de dubbele danstent in de Kasteellaan, voorheen de Zandstraat.

Van die ouwerwetse dansen bv, de mazurka, kruispolka, wals, tango. Kinderen gingen ook wel eens mee. Was mooi om af te kijken. ’s Middags tegen vier uur ging de danstent een paar uur sluiten. Glazen spoelen, vegen, nieuwe houtkrullen op de vloer. Dat wat om de vloer een beetje glad te maken, om goed te kunnen ‘rock en rollen en te twisten.’

’s Avonds weer terug. Op zondagmiddag ging ‘onze Tonnie’ en ik met ons pap en mam rondje kermis en dan naar ons opa en oma. Daar bleven wij slapen. Op maandag kregen we een dagkaart voor de hele dag op de cakewalk. Vonden wij en de meeste leuk. ’s Avonds waren we hélémaal tureluurs. Mallemeulen, touwke trekken en de schiettent, simpele kermis attracties.

In de pubertijd ging ik met mijn vriendinnen, Marijke, Janny, Nellie, Hennie, ‘mar un bietje schupe’ over de kermis, of nor Hent Gerrits, een cafetaria, daor konde moi zitten. Un frietje ètè mit un gleske limonade, veul geld hadde we nog niet.

Muziek uit de jukebox en moie mennekes. Toen we un jaor of zestien, zuventien ware, gingen we ok nor de tent. De misste kregen of hadde al verkering mit de Wijchense kermis. We gingen toen mit un heel stel, misstal familie. We kende mekaor allemol.

Er werd  wat af gedanst, de vloer dreunde, vooral op de nummer één hit, I Can Get No {Satisfaction} van de Stones uit 1965. Elf uur ’s morgens waren we der al en laoter op de middag ging het dicht. Um zes uur stond er al wer unne lange rij mit un entree kaartje in de hànd.

Unne keer was het zo heet, dè Hentje Hein in de tent naor boven klom, want hij was mager en lenig, um ut zeil los te maken. ‘Un bietje frisse lucht, zei Hentje, ‘anders godde kapot’. Tègen vier uur gingen ze effe sluiten. Want dan gingen de miste slaopen en niet te vergeten de wekker te zetten, want ge wou niks missen. Of mit un heel stel bij iemand eieren bakken of soep ète, zelfs hele maaltijden werd er gekokt.

Ons pap en ons mam gingen elk jaor ‘s mondags mit de kermis ète mit Nollie en Wim, Henk en Annie nor ‘Trui en Knilles’, de ouders van Wim, die wonde vlak bij de Meshalle. Soep, piepers mit bontjes, vleis en pudding uit de fles. En daornor liters koffie mit in un keukske.

Dinsdag mit de kermis was het un stukske minder druk. Veul mit un kater, of ut geld was op. Veul minsen die ik kende, hebben verkering gegregen mit de Wijchense kermis en zijn mit mekaor getrouwd zeide ze laoter. Ik denk nie, dèk ooit unne Wijchense kermis heb over geslagen.

Op un gegeven moment godde mit oewe lijftijd verkassen. Van de tent gingen we richting Geert Sanders en café de Reuver in de Kasteellaan. Jaoren zijn we daor gebleven. Het hiet nu al jaaaaren  Sterrebosch. En kregen we honger, dan richting ‘Bloedje Hormes’ nor de karbonaadjes. Het frituurvet droop af van het ribbelblaadje. Maar iedereen vond ze lekker.

De Mariaschool

De Mariaschool stond aan de Oosterweg tegenover de Franciscusschool. Een klas bestond uit minimaal vijfendertig kinderen. Er waren dubbele klassen, klas A en klas B. Daar zat wel verschil in. De meeste middenstand kinderen in die tijd zaten in klas A. In klas B kwamen de meeste van de Valendries, dat gold ook voor de jongensschool. Er werd onderscheid gemaakt!

Het was een mooie school met een grote speelplaats. We deden allerlei leuke spelletjes buiten die de jongelui van tegenwoordig niet meer kennen bv: hinkelen, kaatseballen, elastiek twist, tollen, tikkertje, stoeprand, maar dat deden we thuis in de straat, wand je moest een trottoirrand hebben, verstoppertje spelen, ik tel tot tien, ‘wie niet weg is, is gezien: iiik kom’.

s’ Maandags tot vrijdag hadden we les, van half negen tot twaalf en ‘s middags van half twee tot vier. later ook nog op zaterdagochtend van negen tot twaalf. Dat vonden we niet zo erg, want dan deden we meestal leuke dingen bv: tekenen, voorlezen, zingen.

Er waren ook een paar nonnen die les gaven. Ze waren niet allemaal even vriendelijk. Dat vonden er velen. Volgens mij waren het gefrustreerde vrouwen, anders geaard, wat toen in die tijd een schande was, dan werd je maar non. Toen ik veel ouder was heb ik dat wel eens van familieleden van een non of pater gehoord. Maar zo waren ze niet allemaal. Ook op een andere manier gingen er jonge vrouwen het klooster in. Het was ook een eer. Dat gebeurde vroeger ook bij het overbuurmeisje van mijn moeder. Zij verbrak haar verloving en ging het klooster in. Ook haar naam Annie veranderde in zuster Fiannie.

 Ook was er een juffrouw die nog veel erger was. Iedereen die op deze school heeft gezeten kent haar als ‘De Siem.’ Ik heb gelukkig niet bij juffrouw Simons in de klas gezeten. Vele anderen die wel bij haar in de klas hadden gezeten vertelden later, dat ze gemeen was, vooral typisch de kinderen uit een grote gezinnen, waar ze het niet zo breed hadden. Een paar van die sadistische handelingen: Veel te lang met de armen in de lucht staan en owéé, als je de armen iets liet zakken, dan sloeg ze je met het liniaaltje. Als je een snoepje in de mond had moest je het snoepje uit de mond halen en zij spuugde dan in je mond, de handen recht vooruit op je tafeltje en dan sloeg ze er op. 

Ook tóén waren er kinderen met ADHD of concentratie problemen, maar dat bestond toen nog niet. Toen we allang volwassen waren hebben we er toch nog om gelachen om al die verhalen.

Om de zoveel maanden, en dan begon de hele school al te bibberen……kwam de tandartswagen aan rijden. Dat vonden de meeste kinderen het ergste wat er was. Want er werd nog geboord zonder verdoving, zoals ik mij kan herinneren.

 De juffrouw noemde je naam op, want het ging op alfabet. Dus bij mij duurde het een paar dagen langer voordat ik aan de beurt was. Bij mij begon de eerste letter van mijn achternaam met een V. Een grote grijze kaart kreeg je in je hand en dan ging je met knikkende knieën naar de grote witte wagen en als het dan weer gebeurt was Helemaal blij. We hebben het er nog altijd over, maar dan met een smiley.

Als je jarig was, dan mocht je trakteren in je klas. Veertig taaie, harde toffees, van één cent per stuk. Voor de juf een reep chocolade. Die mocht ik kopen in een leuk klein winkeltje, vooraan in een zandweg, de Groene Geeststraat.

Een broer en zus woonde daar samen met zijn tweetjes en runde het winkeltje. Haar naam weet ik nog, Drienneke. In mijn kinderogen een stokoude dame, die ook nog doof was. Ze verkochten er tabak, koffie, thee en koekjes. Elke week ging ik daar voor mijn oma koffie kopen. De koekje kregen we er gratis bij. Die mocht ik uit zoeken. Meestal koos ik de bokkenpootjes.

Er waren ook kinderen bij die niet trakteerden, omdat er geen geld was. Dat gold ook met Sinterklaas. Iedereen moest een briefje trekken en dan een cadeautje kopen voor diegene die je getrokken had. Ook daar was geen geld voor, of ze kregen het niet van  hun ouders. Dat was natuurlijk heel erg zielig.

Het Wijchens dialect is mooi, maar ook een probleem. We wisten vaak niet hoe we moesten praten in het Nederlands. We probeerden het wel, maar het ging vaak mis. Zoals een vriendinnetje van mij uit de Haagdoornstraat, ze moest iets vertellen voor de klas. En de kleur Rose kwam er in voor. Ze dacht dat het Wijchens was en zei daarom Raas. Ze moest naar voren komen en nogmaals het woordje raas zeggen, waardoor ze door de gegoede burgerkinderen werd uitgelachen. Op haar 42ste ontdekte ze dat ze dyslectisch en bovengemiddeld intelligent. Maar zo een simpel arbeiderskind daar werd geen aandacht aan besteed. Zo waren er nog meer van dit soort verhalen, hoe arbeidskinderen behandeld werden op de Mariaschool, geleid door de zusters van liefde en krengen van barmhartigheid zei haar moeder Leen later.

De mode toen in die tijd:

  • De Astronautmuts, wie kent hem nog, een soort bontmuts. Ik had een witte, was net een konijntje.        
  • De klokrok met een petticoat eronder, zwarte lakschoentjes, haarbanden, strikken in je haar.
  • Radio luisteren, Elvis, Roy Orbison, Blue Diamonds, The Rolling Stones, The Beatles, The Shadows. Nederlandse artiesten: Willy& Willeke, Johnny Lion met zijn grote hit Sophietje en Rob de Nijs met zijn kassucces Zachtjes tikt de regen tegen het zolderraam.

De leukste juffrouw van de school en dat vond iedereen, was juffrouw van de Biggelaar.

De rode draad

Mijn levensverhaal begint, toen ik in 1953 geboren werd. Mijn vader die in 1951 terug kwam uit Indonesië trouwde met zijn Annie die meer dan drie jaar op Harry gewacht had. Mijn vader en moeder trouwden in 1952 en precies  negen maanden later kwam ik. Twee jaar later werd mijn broertje geboren.

Wij waren een leuk, klein gezinnetje, want in die tijd waren er nog grotere gezinnen. Ik groeide heel beschermend op. Onze familie woonde allemaal naast elkaar: opa, oma, oom, tante, neven en nichten in de Haagdoornstraat. Ik heb een hele leuke jeugd gehad in onze buurt.

Op de Mariaschool ging het wat minder, ik vond er ook niks aan. Ik heb de zes klassen doorlopen en daarna was het vanzelfsprekend naar de huishoudschool. Ik was op de lagere school al slechthorend, wat ze toen nog niet in de gaten hadden, thuis ook niet.

Anderhalf jaar heb ik op de huishoudschool gezeten. Ben toen thuis gebleven, wat mijn ouders toen goed vonden. Toen ik 15 jaar was ging ik solliciteren in een kapperszaak in Nijmegen, Graafseweg hoek Groenestraat en daar werd ik aangenomen.

Voor de kappersopleiding haalde ik mijn diploma met aardige  punten, behalve voor Nederlandse taal. Een onvoldoende, maar dat interesseerde mij helemaal niet. Mijn dialect heeft mij soms belemmerd. In een kapsalon, moet je de Nederlandse taal praten met je klanten. Dus hield ik mijn mond maar. Je wordt daar heel slim in. Dat is zo altijd gebleven.

Ik was wel al heel jong lid van de Bibliotheek, dus ik heb wel veel gelezen en ook voorgelezen. Maar mijn probleem ging hoofdzakelijk over het schrijven en het goed uitspreken. Van lieverlee ging ik meer in het Nederlands praten met mensen die mij niet kenden, maar toch struikelde ik steeds weer over mijn dialect, de rode draad, waar ik een verschrikkelijke hekel aan kreeg, vooral toen ik in 1988 in de bibliotheek ging werken. De meeste collega’s spraken geen dialect. Vaak durfde ik niets te vragen of mijn mening te geven. Zo is het altijd geweest.

Toen ik 10 jaar was en in de laatste klas zat van de Mariaschool ging ik piano studeren. Dat deed ik in Nijmegen op zaterdagmiddag, zes jaar lang, met zang erbij. Dat ging goed, ik hoefde dan niet te praten.

In 1992 hebben we nog een kroeg gehad in het centrum van Wijchen. Toen heb ik mijn Horecadiploma gehaald. Op een goede dag zei een klant tegen mij dat ze het jammer vond dat ik dialect praatte. Dat is me altijd bij gebleven, toch weer die rode draad.

De Valendries

De Valendries is een grote wijk in Wijchen, met veel boomnamen, bv de Acaciastraat, Esdoorn, Eiken, Meelbes, Haagdoorn, Meidoorn, Kersen, Lindenstraat, Bergweg, Ringlaan en Valendrieseweg.

De meeste mensen praten “Het Wijchens Dialect”. Deze wijk werd gebouwd vlak na de oorlog. Wij (ons gezin) kwamen daar ongeveer 1955 wonen, met mede familie naast mekaar. Opa, oma, ooms, tantes, neven en nichten.

Het ging er gemoedelijk aan toe. Iedereen kende mekaar, de touwtjes hingen ook gewoon uit de brievenbus, kon je zo naar binnen. Iedereen werkten, geen van allen hadden het breed, maar was tevreden, lag er ook aan hoeveel kinderen er in een gezin waren.

We speelden altijd buiten in onze straat. De Haagdoornstraat lag ook een grasveldje met bomen, precies goed om slagbal te doen. Vooral in de zomer met warm weer zaten we met zijn allen voor in de tuin, heel gezellig, kon je het ook beter bekijken. We deden hinkelen, elastiektwist, tollen, tikkertje, kaatsballen en in het welpenbos vlak naast de “Blije Dries” speelde we landverovertje .  Dat maak je nu niet meer mee.

De meesten hadden een fijne jeugd. Er waren  altijd wel een paar gezinnen waar het minder goed mee ging, maar als kind merk je daar niet zoveel van, later als je veel ouder bent, denk je daar anders  over na.

Toen we klein waren gingen we naar de kleuterschool in het “Laantje’’, een oud gebouw met nonnen. Daar had ik niet zoveel mee ,op een na,  ik weet de zusternaam niet meer, maar mijn broertje die twee jaar jonger was, mocht af en toe mee, naast mij zat hij dan, tot ie in slaap viel, ik moest dan wel blijven tot ie wakker werd. Heel grappig. En toen naar de grote school. De Mariaschool.

De Maria en de Franciscus school stonden aan de Oosterweg. Van een tot en met zes, enkele waren dubbele klassen. Een klas bestond uit minimaal vijfendertig kinderen. Voor die tijd, ongeveer eind jaren vijftig, waren het grote scholen.

We hadden les van maandag tot vrijdag, later ook nog de zaterdagochtend, dat vonden de meeste niet zo erg , en de ouders ook niet. Meestal deden we op zaterdag leuke dingen,omhoog tekenen, zingen, voorlezen, enz.

Ook de nonnen gaven nog les, die vond ik persoonlijk niet erg vriendelijk. Iedereen die in die tijd op school zat kent juffrouw Simons, een rare excentrieke juf. Ik heb gelukkig niet bij haar in de klas gezeten, want ze deed vaak heel erg gemeen, slaan met het liniaalstokje, spugen als je een snoepje in de mond had, met de armen omhoog blijven staan, en als de armen iets begonnen te zakken, kreeg je er van langs. Misschien heeft ze dat zelf als kind ook mee gemaakt, wie zal het zeggen. Op de jongens school was het idem dito, daar werd door sommige leraren ook klink geslagen, door kinderogen .Verschillende jongens van toen, weten dat nu nog precies te vertellen.

2 broers in Indonesië

Ik Marion, de dochter van Harry, schrijf een verhaal  over  Ben en Harry. Twee broers die uitgezonden werden naar Nederlands-Indië.

Harry en Ben zijn geboren op Alverna. Twee jonge mannen die naar Indonesië moesten. Ze kwamen uit een groot gezin, waar ook armoede heerste.

Ver weg, Indonesië, dat wisten ze wel en wat moesten ze daar doen? En waar lag het ergens?

Drie jaar zijn ze er gebleven. Harry ging eerst, daarna Ben. Zes weken varen op een groot schip en zes weken over de reling  gehangen, zo zeeziek, tenminste Harry.                             

Water, water en nog eens water . Wel dolfijnen en andere grote vissen hadden ze gezien. 

Harry moest naar Batavia en Ben naar Java.  De naam van de  stad Batavia werd later veranderd in Jakarta. Kampongs waren er velen, dat zijn traditionele dorpjes met omheining voor de veiligheid, daar moesten ze op wacht staan. Vooral ’s nachts was het gevaarlijk. De opstandelingen en Jappen konden heel goed dieren geluiden na doen, dus je moest alert zijn. Harry was daar goed in, die viel echt niet in slaap, daar was hij veel te bang voor. Het kon ook fataal aflopen vertelde hij later.

Het eten…….tja, dat was wel wat anders dan piepers, maar ze vonden het lekker en wij later ook.

De Indonesische mensen waren erg onderdanig en bang voor ons, de Nederlandse soldaten. Harry en Ben lieten merken dat dat niet nodig was, maar zo waren de Hollanders niet allemaal, er waren ook schurken bij.

Er heerste ook veel geslachtsziektes onder de soldaten, daar werden ze op gecontroleerd, ze noemde dat “de pikkenparade”. Penicilline was er niet, dus er gingen er ook veel aan dood. Je moest je verstand gebruiken vertelden ze later thuis.

Ook heeft Harry op een dag, een zwaar gewond jong meisje, met haar vader naar een klein ziekenhuisje  gebracht, met het geweer in zijn hand, omdat het heel gevaarlijk was om daar te komen. Later bedankte de vader, Harry in de Maleise taal, Terima Kasih Touan, dat betekent; “Dank je wel meneer”.

Op een dag  kreeg Harry te horen dat Ben gewond was geraakt door een granaatscherf, En….. Harry ging naar Ben, in zijn eentje, een lange en gevaarlijke treinreis naar een ziekenhuis in Java. Ben was natuurlijk heel erg blij om Harry weer te zien, want dat was altijd  maar weer de vraag.  

Een paar leuke anekdotes.                                                                 

De vader van Ben en Harry mocht iets persoonlijk naar Indonesië sturen, maar wij, de kleinkinderen van onze Opa denken dat ie helemaal niet wist waar Indonesië lag, dus hij stuurde een grote goudrenet op. Nou, die zal wel overrijp aan gekomen zijn.

Op een dag kwam er een Sergeant aan gelopen, toen ze er al een paar jaar waren, ”Heren, ik heb slecht nieuws voor jullie”. Harry en Ben keken mekaar verbaasd aan; ”Jullie moeten nog een jaar blijven”. Harry en Ben: “Hè, wij schrokken al, wij dachten al dat we naar huis toe moesten”, dat was de humor van hun.  Aan het thuisfront vonden ze dat niet zo erg, hoefden ze twee monden minder te voeden, ook humor.

Ben reed op een dag in een kolonne. Voor hem reed een vrachtwagen met allemaal verpleegster. Toen de vijand aan een soort lont trok, ontplofte de wagen, alle verpleegsters waren op slag dood. Dat was een traumatische ervaring voor zijn hele verdere leven.

Toen ze na zoveel jaren weer thuis kwamen, was iedereen erg blij dat ze heelhuids terug waren. Achteraf zeiden ze, wat hadden wij daar te zoeken. Een nutteloze oorlog met zeer veel slachtoffers. En wij waren daar, om de orde in het land  te handhaven tegen de opstandelingen, maar het was hun land. Harry heeft zijn hele leven over Indië  gehad en Ben minder.

Wij hebben nog een paar aandenkens, wajangpoppen, krissen, en heel veel foto’s die ik allemaal weg gedaan heb. Maar ze zeiden alle twee,  het waren de mooiste en de meest  indrukwekkende tijden uit ons hele leven.

De Franciscusschool

De Franciscusschool stond ook aan de Oosterweg tegenover de meisjesschool. Wij vonden dat wel leuk en andersom ook. Daar waren ook dubbele klassen, A en B. Eigenlijk een beetje hetzelfde als de meisjesschool. De  beginjaren zestig. Achteraf vond ik dat een mooie tijd, een ander tijdperk. De muziek werd ruiger, andere kapsels, allerlei nieuwe dingetjes werden uit gevonden en iedereen kwam voor zichzelf op.

Op de Franciscus school was één juffrouw die les gaf in de eerste klas, de andere waren  meesters . Enkele namen weten de oud-leerlingen nog. Er waren leuke meesters en minder leuke meesters. Slaan mocht toen schijnbaar.

 Nou waren er natuurlijk altijd wel kinderen bij die het bloed onder de nagels vandaan haalden, ook bij de meisjes school, maar dan nog!  Ook daar zaten de meeste leerlingen  uit de Valendriese wijk in klas B, die dan automatisch naar de L.T.S . gingen, of je nou goed kon leren of niet, net als bij de meisjes school, daar gingen de meeste naar de huishoudschool.

 ijn broer vertelde mij pas, dat hij het toen al niet mee eens  was .  Hij wou door studeren, dus hij stribbelde tegen, oei! Hij wilde naar de U.L.O. ,die staat nog steeds in de Konijnsweg. Hij is daar uiteindelijk ook terecht gekomen, dankzij een meester.

Zowel op de Maria als de Franciscus school werd in de A klas Franse les gegeven, hij heeft het altijd jammer gevonden, want ook hij “een valendrieser “ die goed kon leren, had graag de Franse taal toen willen leren. Uiteindelijk is hij toch docent Engels en Duits geworden. Maar zo zullen er wel meer jongens en meisjes zijn , die liever een ander vak hadden gekozen, als wat ze nu hebben. Zo jammer!

Ook ik stroomde door naar de huishoudschool, daar vond ik totaal niks aan, heb er ook maar anderhalf jaar op gezeten . Toen bleef ik thuis , tot ik oud genoeg was om naar een andere school te gaan, Jong Leven in Hatert. Mooie en leerzame tijd.

© 2025 Marion Verkooijen

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑